Aangenomen door de Bijzondere Intergouvernementele Conferentie inzake de status van leerkrachten te Parijs, in oktober 1966
De Bijzondere Intergouvernementele Conferentie inzake de status van leerkrachten,
In herinnering brengend dat het recht op onderwijs een fundamenteel recht van de mens is,
Zich bewustvan de verantwoordelijkheid van de Staten voor het verstrekken van goed onderwijs aan allen, in uitvoering van artikel 26 van de Universele Verklaring van de rechten van de mens, van de beginselen 5, 7 en 10 van de Verklaring inzake de rechten van het kind en van de Verklaring van de Verenigde Naties inzake de bevordering bij de jeugd van vredesidealen, wederzijds respect en begrip tussen de volkeren,
Beseffend de behoefte aan uitgebreider en ruimer verspreid algemeen technisch onderwijs en beroepsopleiding met het doel ten volle gebruik te maken van alle talent en intelligentie, die ter beschikking staan, als een wezenlijke bijdrage tot de voortdurende morele en culturele vooruitgang en economische en sociale verheffing,
Erkennend de wezenlijke rol van leerkrachten in de vooruitgang van het onderwijs en het belang van hun bijdrage tot de ontwikkeling van de mens en de moderne maatschappij,
Ernaar strevend te verzekeren dat leerkrachten de met deze rol overeenstemmende status genieten,
Rekening houdende met de grote verscheidenheid van de wetten, voorschriften en gebruiken die in de verschillende landen de patronen en organisatie van het onderwijs bepalen,
Eveneens rekening houdend met de verscheidenheid van de regelingen die in verschillende landen van toepassing zijn op onderwijzend personeel, met name naargelang de voorschriften betreffende de overheidsdienst op hen van toepassing zijn,
Ervan overtuigd dat ondanks deze verschillen in alle landen zich soortgelijke problemen voordoen ten aanzien van de status van leerkrachten en dat voor deze vraagstukken de toepassing nodig is van een aantal gemeenschappelijke normen en maatregelen, welke deze Aanbeveling beoogt vast te stellen,
Lettend op de voorwaarden van bestaande internationale overeenkomsten die op leerkrachten van toepassing zijn en in het bijzonder van de documenten betreffende de fundamentele menselijke vrijheden zoals het Verdrag betreffende de vrijheid tot het oprichten van vakverenigingen en de bescherming van het vakverenigingsrecht, 1948, het Verdrag betreffende toepassing van het recht van organisatie en collectieve onderhandeling, 1949, het Verdrag betreffende gelijke beloning, 1951 en het Verdrag betreffende discriminatie in arbeid en beroep, 1958, aangenomen door de Algemene Vergadering van de Internationale Arbeidsorganisatie en het Verdrag inzake discriminatie in het onderwijs, 1960, aangenomen door de Algemene Vergadering van de Organisatie der Verenigde Naties voor Onderwijs, Wetenschap en Cultuur,
Voorts lettend op de aanbevelingen inzake verschillende aspecten van de opleiding en de status van leerkrachten aan lagere en middelbare scholen aangenomen door de Internationale Conferentie inzake Openbaar Onderwijs, gezamenlijk belegd door de Organisatie der Verenigde Naties voor Onderwijs, Wetenschap en Cultuur en het Internationale Onderwijsbureau en de Aanbeveling inzake het Technische Onderwijs en de Beroepsopleiding, 1962, aangenomen door de Algemene Vergadering van de Organisatie der Verenigde Naties voor Onderwijs, Wetenschap en Cultuur,
Verlangend de bestaande normen aan te vullen met bepalingen betreffende problemen die van bijzonder belang zijn voor leerkrachten en de vraagstukken van het tekort aan leerkrachten op te lossen,
Heeft deze Aanbeveling aangenomen:
I. Begripsomschrijvingen
1. Voor de toepassing van deze Aanbeveling:
(a) wordt onder 'leerkracht' verstaan alle personen in scholen die verantwoordelijk zijn voor het onderwijs aan leerlingen;
(b) wordt onder 'status', zoals gebruikt met betrekking tot leerkrachten, verstaan zowel de status of het respect dat hun wordt toegekend, zoals blijkt uit het waarderingspeil voor het belang van hun functie en van hun bekwaamheid in de vervulling daarvan, als de arbeidsvoorwaarden, de bezoldiging en andere materiële voordelen die hun worden toegekend vergeleken met andere beroepsgroepen.
II. Werkingssfeer
2. Deze Aanbeveling is van toepassing op alle leerkrachten aan openbare en particuliere scholen tot de voltooiing van de tweede fase van het onderwijs, hetzij aan kleuterscholen, lagere of voortgezet lagere, dan wel middelbare scholen, met inbegrip van scholen waar technisch onderwijs, beroepsonderwijs of een kunstopleiding wordt gegeven.
III. Leidende beginselen
3. Van de eerste schooljaren af dient het onderwijs te zijn gericht op de algehele ontwikkeling van de menselijke persoonlijkheid en op de geestelijke, morele, sociale, culturele en economische vooruitgang van de samenleving, evenals op het aankweken van diepe eerbied voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden; in het kader van deze waarden dient het hoogste belang te worden gehecht aan de bijdrage die het onderwijs levert aan vrede en aan begrip, verdraagzaamheid en vriendschap tussen alle volken en tussen rassen of godsdienstige groepen.
4. Erkend dient te worden dat vooruitgang in het onderwijs grotendeels afhangt van de bevoegdheden en de bekwaamheid van het onderwijzend personeel in het algemeen en van de menselijke, opvoedkundige en technische kwaliteiten van de leerkrachten in het bijzonder.
5. De status van leerkrachten dient overeen te komen met de behoeften van het onderwijs zoals deze worden beoordeeld in het licht van de doelstellingen van het onderwijs; erkend dient te worden dat de juiste status van leerkrachten en het passende openbare respect voor het onderwijsberoep van zeer groot belang zijn voor de volledige verwezenlijking van deze doelstellingen.
6. Het onderwijzen dient als een beroep te worden beschouwd: het is een vorm van dienst aan de samenleving die van de leerkrachten deskundige kennis en gespecialiseerde bekwaamheden vereist, welke zijn verworven en worden onderhouden door harde en voortdurende studie; het vereist ook een gevoel van persoonlijke en door allen gedeelde verantwoordelijkheid voor het onderwijs aan en het welzijn van de aan hen toevertrouwde leerlingen.
7. Alle aspecten van de opleiding en tewerkstelling van leerkrachten dienen vrij te zijn van elke vorm van discriminatie op grond van ras, kleur, geslacht, godsdienst, politieke overtuiging, nationale of sociale afkomst of economische omstandigheden.
8. De arbeidsvoorwaarden voor leerkrachten dienen zodanig te zijn dat daardoor op de beste wijze doeltreffende studie wordt bevorderd en leerkrachten in staat worden gesteld zich te concentreren op hun beroepstaken.
9. Organisaties van leerkrachten dienen te worden gezien als machtskernen die zeer veel kunnen bijdragen tot bevordering van het onderwijs en dienen derhalve te worden betrokken bij de bepaling van het onderwijsbeleid.
IV. Doelstellingen en beleid in het onderwijs
10. In ieder land dienen voor zover nodig passende maatregelen te worden getroffen voor de formulering van een alomvattend onderwijsbeleid dat overeenstemt met de leidende beginselen en waarbij gebruik wordt gemaakt van alle beschikbare menselijke en andere middelen. Hierbij dienen de bevoegde autoriteiten rekening te houden met de gevolgen voor leerkrachten van de volgende beginselen en doelstellingen:
(a) het is het fundamentele recht van elk kind dat het in zo ruim mogelijke mate in de gelegenheid wordt gesteld onderwijs te ontvangen; er dient terdege aandacht te worden besteed aan kinderen die een bijzondere opvoedende behandeling behoeven;
(b) alle faciliteiten dienen geleidelijk ter beschikking te worden gesteld om ieder mens in staat te stellen zijn recht op onderwijs te genieten zonder discriminatie op grond van geslacht, ras, kleur, godsdienst, politieke overtuiging, nationale of sociale herkomst, of economische omstandigheden;
(c) aangezien onderwijs een dienst van fundamentele betekenis voor het algemene openbare belang is, dient het te worden erkend als een verantwoordelijkheid van de Staat die dient te voorzien in een aan de behoeften voldoend netwerk van scholen, gratis onderwijs op deze scholen en materiële hulp aan behoeftige leerlingen; dit dient niet zo te worden uitgelegd dat hiermede inmenging plaatsvindt in de vrijheid van de ouders en, waar van toepassing, de wettige voogden, om voor hun kinderen andere scholen te kiezen dan die opgericht door de Staat of dat hierdoor inmenging plaatsvindt in de vrijheid van personen en organen om onderwijsinstellingen op te richten en te leiden die voldoen aan de minimum onderwijsnormen die door de Staat kunnen worden bepaald of goedgekeurd;
(d) aangezien onderwijs een wezenlijke factor is in de economische groei dient het opstellen van plannen voor het onderwijs een integraal onderdeel te vormen van de algehele economische en sociale plannen opgesteld ter verbetering van de levensomstandigheden;
(e) aangezien onderwijs een doorlopend proces is, dienen de verschillende takken van onderwijs zo gecoördineerd te zijn dat daardoor de kwaliteit van het onderwijs voor alle leerlingen wordt verbeterd en de status van leerkrachten wordt verhoogd;
(f) er dient vrije toegang te zijn tot een flexibel stelsel van scholen, die naar behoren onderling verbonden zijn, zodat niets de mogelijkheden voor ieder kind een bepaald peil in een bepaald soort onderwijs te bereiken in de weg staat;
(g) als doel voor het onderwijs dient een Staat niet alleen tevreden te zijn met kwantiteit, maar dient ook te trachten de kwaliteit te verbeteren;
(h) in het onderwijs zijn planning en programma's op lange en op korte termijn nodig; de doeltreffende integratie van huidige leerlingen in de gemeenschap zal meer afhangen van toekomstige behoeften dan van huidige eisen;
(i) alle onderwijsplannen dienen in ieder stadium tijdige voorzieningen te bevatten voor de opleiding en verdere opleiding van voldoende aantallen volledig bevoegde en gekwalificeerde leerkrachten van het betrokken land, die bekend zijn met het leven van hun volk en in de moedertaal kunnen lesgeven;
(j) gecoördineerd stelselmatig en voortdurend onderzoek en optreden op het gebied van de opleiding van leerkrachten en opleiding in de praktijk zijn van wezenlijk belang, met inbegrip van samenwerkingsprojecten en uitwisseling van onderzoeksbevindingen op internationaal niveau;
(k) er dient een nauwe samenwerking te zijn tussen de bevoegde autoriteiten, de organisaties van leerkrachten, van werkgevers en werknemers en van ouders, alsmede culturele organisaties en instellingen voor wetenschapsbeoefening en onderzoek met het oog op de bepalingen van het onderwijsbeleid en van de doelstellingen die het nastreeft;
(l) daar het bereiken van de doelstellingen van het onderwijs grotendeels afhangt van de financiële middelen waarover het kan beschikken, dient in alle landen hoge prioriteit te worden toegekend aan het toewijzen, in de nationale begrotingen, van een toereikend deel van het nationaal inkomen voor de ontwikkeling van het onderwijs.
V. Opleiding voor het beroep
Selectie
11. Het beleid dat de toegang tot de opleiding voor onderwijs regelt dient uit te gaan van de behoefte de samenleving te voorzien van een toereikende levering van leerkrachten die de nodige morele, intellectuele en lichamelijke kwaliteiten bezitten en de vereiste vakkennis en bekwaamheden hebben.
12. Om in deze behoefte te voorzien, dienen onderwijsautoriteiten het aanlokkelijk genoeg voor ze te maken om zich voor te bereiden op een onderwijscarrière en in voldoende plaatsen bij de daarvoor geschikte instellingen te voorzien.
13. Van alle personen die het beroep willen uitoefenen dient te worden verlangd dat zij een goedgekeurde cursus aan een geschikt opleidingsinstituut voor leerkrachten hebben voltooid.
14. Toelating tot de opleiding voor leerkrachten dient te zijn gebaseerd op de voltooiing van passend middelbaar onderwijs en het bewijs dat men de persoonlijke eigenschappen bezit die de betrokkene waarschijnlijk zullen helpen een waardig vertegenwoordiger van het beroep te worden.
15. Hoewel de algemene normen voor toelating tot de opleiding voor leerkrachten dienen te worden gehandhaafd, kunnen personen worden toegelaten wie het ontbreekt aan een bepaalde formeel vereiste opleiding voor toelating, doch die over waardevolle ervaring beschikken, vooral op het terrein van het technische onderwijs en de beroepsopleiding.
16. Toereikende beurzen of financiële bijstand dienen beschikbaar te zijn voor leerlingen die zich op een onderwijsloopbaan voorbereiden, opdat zij de gegeven cursussen kunnen volgen en fatsoenlijk kunnen leven; voor zover mogelijk dienen de bevoegde autoriteiten te trachten een systeem van instellingen in het leven te roepen waar leerkrachten gratis kunnen worden opgeleid.
17. Inlichtingen betreffende de mogelijkheden en de beurzen of financiële bijstand voor de opleiding van leerkrachten dienen gemakkelijk beschikbaar te zijn voor leerlingen en andere personen die zich op een onderwijsloopbaan wensen voor te bereiden.
18. (1) De waarde van in andere landen voltooide programma's voor de opleiding van leerkrachten dient in billijke overweging te worden genomen bij de toekenning van het volle of gedeeltelijke recht om onderwijs te geven op grond van deze opleiding.
(2) Er dienen maatregelen te worden genomen met het oog op de verwezenlijking van de internationale erkenning van bewijzen van onderwijsbevoegdheid die een beroepsstatus verlenen volgens internationaal overeengekomen normen.
Programma's voor de opleiding van leerkrachten
19. Het doel van een programma voor de opleiding van leerkrachten dient te zijn bij iedere student zijn algemene opleiding en persoonlijke beschaving, zijn bekwaamheid om anderen te onderwijzen en op te voeden, een bewustzijn van de beginselen waarop goede menselijke betrekkingen zijn gebaseerd binnen en over de nationale grenzen heen en een gevoel van verantwoordelijkheid om zowel door het lesgeven als door het stellen van een voorbeeld bij te dragen tot de sociale, culturele en economische vooruitgang, tot ontplooiing te brengen.
20. In beginsel dient een programma voor de opleiding van leerkrachten te omvatten:
(a) algemene studies;
(b) studie van de hoofdlijnen van filosofie, psychologie en sociologie zoals toegepast op onderwijs, de theorie en geschiedenis van het onderwijs en van vergelijkend onderwijs, experimentele pedagogie, schooladministratie en lesmethoden voor verschillende vakken;
(c) studies betreffende het gebied waarop de student voornemens is les te geven;
(d) praktijk in het lesgeven en in het uitvoeren van buitenschoolse activiteiten onder toezicht van volledig bevoegde leerkrachten.
21. (1) Alle leraren dienen in de algemene, speciale en pedagogische onderwerpen te worden opgeleid aan universiteiten, aan instellingen van een met universiteiten vergelijkbaar niveau, dan wel aan bijzondere instellingen voor de opleiding van leerkrachten.
(2) De inhoud van de programma's voor de opleiding van leerkrachten kan uiteraard verschillen naargelang van de taken die de leerkrachten zullen moeten verrichten in verschillende soorten scholen, zoals inrichtingen voor gehandicapte kinderen, technische scholen of scholen voor beroepsonderwijs. In het laatste geval zouden de programma's enige praktische ervaring kunnen omvatten die wordt opgedaan in de industrie, de handel of de landbouw.
22. Een programma voor de opleiding van leerkrachten kan voorzien in een beroepsopleiding die wordt gevolgd tegelijkertijd met dan wel volgend op een cursus voor een persoonlijke academische of gespecialiseerde opleiding of de verwerving van een bekwaamheid.
23. De opleiding tot leerkracht dient gewoonlijk een dagopleiding te zijn; er kunnen bijzondere regelingen worden getroffen voor oudere studenten en personen in andere buitengewone categorieën, zodat zij de gehele of een gedeelte van de cursus in deeltijd kunnen volgen, op voorwaarde dat de inhoud van een zodanige cursus en het bereikte kennisniveau dezelfde zijn als die van de dagopleiding.
24. De wenselijkheid dient te worden overwogen ervoor te zorgen dat de opleiding van verschillende soorten leerkrachten, of zij nu voor de lagere school, de middelbare school, het technische onderwijs dan wel het gespecialiseerde of het beroepsonderwijs zijn, wordt gehuisvest in organisch met elkaar verband houdende, dan wel geografisch naast elkaar gelegen instellingen.
Opleidingsinstituten voor leerkrachten
25. Het personeel van opleidingsinstituten voor leerkrachten dient een onderwijsbevoegdheid in zijn eigen vak te bezitten op een niveau dat gelijkwaardig is aan dat van het hoger onderwijs. Het personeel dat pedagogische onderwerpen doceert dient ervaring te hebben in het lesgeven op scholen en waar mogelijk dient deze ervaring periodiek te worden opgefrist door detachering voor onderwijs in scholen.
26. Onderzoek en proefnemingen in het onderwijs en in het doceren van bepaalde vakken dienen te worden bevorderd door in onderzoeksfaciliteiten in opleidingsinstituten voor leerkrachten te voorzien en door middel van onderzoek door hun personeel en studenten. Alle personeel dat betrokken is bij de opleiding van leerkrachten dient op de hoogte te zijn van de resultaten van onderzoek op het gebied waarmee zij zich bezighouden en te trachten deze resultaten door te geven aan de studenten.
27. Studenten en personeel dienen de mogelijkheid te hebben uitdrukking te geven aan hun opvattingen over de regelingen die het leven, het werk en de discipline van een opleidingsinstituut voor leerkrachten beheersen.
28. Opleidingsinstituten voor leerkrachten dienen een middelpunt van ontwikkeling in het onderwijs te vormen, zowel door de scholen op de hoogte te houden van de resultaten van onderzoek en methodologische vooruitgang, als door in hun eigen werk de ervaringen van scholen en leerkrachten te weerspiegelen.
29. De opleidingsinstituten voor leerkrachten dienen, hetzij afzonderlijk of gezamenlijk, en al dan niet in samenwerking met een andere instelling voor hoger onderwijs of met de bevoegde onderwijsautoriteiten, ervoor verantwoordelijk te zijn dat wordt nagegaan of de student de cursus op bevredigende wijze heeft voltooid.
30. Schoolautoriteiten dienen in samenwerking met de opleidingsinstituten voor leerkrachten passende maatregelen te nemen om pas afgestudeerde leerkrachten een werkkring te bieden, die overeenkomt met hun opleiding en persoonlijke wensen en omstandigheden.
VI. Verdere opleiding van leerkrachten
31. De autoriteiten en leerkrachten dienen het belang in te zien van een opleiding tijdens het werk, gericht op een stelselmatige verbetering van de kwaliteit en de inhoud van het onderwijs en de lestechnieken.
32. In overleg met de organisaties van leerkrachten dienen de autoriteiten de totstandbrenging te bevorderen van een ruim opgezet stelsel voor opleiding tijdens het werk, dat gratis beschikbaar is voor alle leerkrachten. Een dergelijk stelsel dient te voorzien in uiteenlopende regelingen en waarbij de opleidingsinstituten voor leerkrachten, wetenschappelijke en culturele instellingen en organisaties van leerkrachten betrokken dienen te worden. Er dient in nascholingscursussen te worden voorzien, met name voor leerkrachten die na een onderbreking van hun werkzaamheden terugkeren in het onderwijs.
33. (1) Cursussen en andere passende faciliteiten dienen erop gericht te zijn de leerkrachten in staat te stellen hun bevoegdheden te verbeteren, hun arbeidsterrein te veranderen of te verruimen, of promotie te maken en op de hoogte te blijven van hun vak en onderwijsterrein, zowel wat inhoud als wat methode betreft.
(2) Er dienen maatregelen te worden genomen om boeken en ander materiaal ter beschikking te stellen van leerkrachten om hun algemene opleiding en beroepskwalificaties te verbeteren.
34. Leerkrachten dienen zowel mogelijkheden te worden gegeven als te worden gestimuleerd om deel te nemen aan cursussen en gebruik te maken van faciliteiten en dienen daar zoveel mogelijk voordeel uit te trekken.
35. De schoolautoriteiten dienen alles in het werk te stellen om te verzekeren dat de scholen van belang zijnde onderzoeksresultaten kunnen toepassen in de studievakken en bij onderwijsmethoden.
36. De autoriteiten dienen de leerkrachten aan te moedigen tot en voor zover mogelijk te helpen bij het maken van reizen in hun eigen land en het buitenland, hetzij in groepsverband of individueel, ten einde hun vorming te bevorderen.
37. Het zou wenselijk zijn maatregelen uit te werken voor de opleiding en verdere vorming van leerkrachten en deze aan te vullen met financiële en technische samenwerking op internationale of regionale basis.
VII. Werkgelegenheid en loopbaan
Toelating tot het beroep van leerkracht
38. In samenwerking met organisaties van leerkrachten dient het beleid inzake de aanwerving voor werk op passend niveau duidelijk te worden bepaald en dienen er regels te worden vastgesteld waarin de rechten en verplichtingen van de leerkrachten worden vastgelegd.
39. Een proeftijd bij aanvang van de loopbaan dient door leerkrachten en werkgevers te worden beschouwd als een mogelijkheid tot aanmoediging en nuttige inwijding van de nieuwkomer en voor het vaststellen en handhaven van passende beroepsnormen, alsmede voor het door de leerkracht zelf ontwikkelen van de eigen praktische onderwijsvaardigheden. De normale duur van de proeftijd dient van tevoren bekend te zijn en de voorwaarden voor een bevredigende beoordeling dienen strikt verband te houden met de beroepsbekwaamheid. Indien de leerkracht zijn proeftijd niet bevredigend doorloopt, dient hij in kennis te worden gesteld van de redenen en dient hij recht op verweer te hebben.
Bevordering
40. Mits zij de vereiste bevoegdheden bezitten, dienen leerkrachten binnen het onderwijsstelsel van de ene soort of het ene niveau school naar een andere over te kunnen gaan.
41. De organisatie en structuur van het onderwijs, met inbegrip van die van individuele scholen, dienen voldoende mogelijkheden te bieden voor en de erkenning van extra taken die moeten worden vervuld door afzonderlijke leerkrachten, mits deze taken niet de kwaliteit of de regelmaat van hun onderwijsarbeid nadelig beïnvloeden.
42. Er dient aandacht te worden geschonken aan de voordelen van scholen die zo groot zijn dat leerlingen profiteren van de faciliteiten en het personeel mogelijkheden hebben die voortvloeien uit een reeks verantwoordelijkheden die door verschillende leerkrachten worden gedragen.
43. Verantwoordelijke functies in het onderwijs, zoals inspecteur, onderwijsadministrateur, onderwijsdirecteur of andere functies met een bijzondere verantwoordelijkheid, dienen zoveel mogelijk te worden toevertrouwd aan ervaren leerkrachten.
44. Bevordering dient te zijn gebaseerd op een objectieve beoordeling van de bevoegdheden van de leerkracht voor de nieuwe functie, aan de hand van strikt professionele criteria die zijn vastgesteld in overleg met de organisaties van leerkrachten.
Waarborging van functie
45. Stabiliteit van werkgelegenheid en waarborging van de functie in het onderwijsberoep zijn van wezenlijk belang voor het onderwijs en voor de leerkracht en dienen te worden gewaarborgd, zelfs wanneer er veranderingen worden aangebracht in de organisatie van of binnen een schoolstelsel.
46. Leerkrachten dienen voldoende beschermd te zijn tegen willekeurig optreden dat hun beroepsstatus of loopbaan kan beïnvloeden.
Disciplinaire procedures bij inbreuken op het professioneel gedrag
47. De disciplinaire maatregelen die van toepassing zijn op leerkrachten die zich schuldig hebben gemaakt aan inbreuken op het professioneel gedrag dienen duidelijk te zijn omschreven. Het onderzoek en de eventueel daaruit voortvloeiende stappen dienen alleen openbaar te worden gemaakt wanneer de leerkracht zulks verzoekt, behalve wanneer er een verbod tot lesgeven wordt opgelegd of de bescherming of het welzijn van de leerlingen zulks vereist.
48. De autoriteiten of organen die bevoegd zijn sancties en straffen voor te stellen of toe te passen, dienen duidelijk te zijn aangewezen.
49. Organisaties van leerkrachten dienen te worden geraadpleegd, wanneer de regelingen voor het behandelen van disciplinaire vraagstukken worden vastgesteld.
50. Iedere leerkracht dient in elk stadium van een disciplinaire procedure redelijke waarborgen te genieten en met name:
(a) het recht schriftelijk in kennis te worden gesteld van de beschuldigingen en de redenen daarvoor;
(b) het recht op volledige toegang tot bewijsmateriaal in de zaak;
(c) het recht zich te verdedigen en verdedigd te worden door een vertegenwoordiger van zijn keuze, waarbij de leerkracht voldoende tijd dient te worden gegeven voor de voorbereiding van zijn verdediging;
(d) het recht schriftelijk in kennis te worden gesteld van de genomen beslissingen en de redenen daarvoor;
(e) het recht een beroep in te stellen bij duidelijk aangewezen bevoegde autoriteiten of organen.
51. De autoriteiten dienen te erkennen dat de doeltreffendheid van disciplinaire waarborgen alsmede de discipline zelf aanzienlijk versterkt zou worden, indien de leerkrachten zouden worden beoordeeld met deelname van hun collega's.
52. De bepalingen van de paragrafen 47-51 zijn op generlei wijze van invloed op de procedures die ingevolge nationale wetten of voorschriften gewoonlijk van toepassing zijn op daden die bij de strafwetten strafbaar zijn gesteld.
Medisch onderzoek
53. Van leerkrachten dient te worden verlangd dat zij periodiek een medisch onderzoek ondergaan, waarin gratis zou moeten worden voorzien.
Vrouwelijke leerkrachten met gezinsverantwoordelijkheden
54. Een huwelijk dient niet als een belemmering te worden beschouwd voor aanstelling of voortzetting van het dienstverband van vrouwelijke leerkrachten en dient evenmin van invloed te zijn op de bezoldiging of andere arbeidsvoorwaarden.
55. Werkgevers dient te worden verboden arbeidscontracten te beëindigen wegens zwangerschap en moederschapsverlof.
56. Voorzieningen zoals crèches of kinderdagverblijven dienen in overweging te worden genomen, wanneer dit wenselijk is voor de verzorging van de kinderen van leerkrachten met gezinsverantwoordelijkheden voor een gezin.
57. Er dienen maatregelen te worden genomen om vrouwelijke leerkrachten met verantwoordelijkheden voor een gezin in staat te stellen een onderwijsfunctie te verwerven in hun woonplaats en om echtparen, die beiden leerkracht zijn, in staat te stellen les te geven in dezelfde buurt of op dezelfde school.
58. In passende omstandigheden dienen vrouwelijke leerkrachten met gezinsverantwoordelijkheden die vóór hun pensioengerechtigde leeftijd het beroep hebben verlaten te worden aangemoedigd terug te keren in het onderwijs.
Deelbetrekkingen
59. De autoriteiten en de scholen dienen de waarde te erkennen van deelbetrekkingen die, in geval van nood, worden vervuld door bevoegde leerkrachten die om de een of andere reden geen volledige betrekking kunnen aangaan.
60. Geregeld in deeltijd werkzame leerkrachten dienen:
(a) verhoudingsgewijs dezelfde bezoldiging te ontvangen en dezelfde fundamentele arbeidsvoorwaarden te genieten als leerkrachten met een volledige betrekking;
(b) rechten te worden toegekend die overeenkomen met die van leerkrachten met een volledige betrekking ten aanzien van betaald verlof, ziekteverlof en moederschapsverlof, afhankelijk van dezelfde voorwaarden die recht hierop geven; en
(c) recht te hebben op voldoende en passende bescherming van sociale zekerheid, waaronder dekking op grond van de pensioenregelingen van de werkgever.
VIII. Rechten en verantwoordelijkheden van leerkrachten
Professionele vrijheid
61. Het onderwijsberoep dient academische vrijheid te genieten bij de vervulling van de beroepstaken. Aangezien leerkrachten bij uitstek in staat zijn de voor hun leerlingen meest geschikte leermiddelen en lesmethoden te beoordelen, dienen zij een heel belangrijke rol te vervullen bij de keuze en aanpassing van het lesmateriaal, de keuze van leerboeken en de toepassing van onderwijsmethoden, binnen het kader van goedgekeurde programma's en met steun van de onderwijsautoriteiten.
62. Leerkrachten en hun organisaties dienen deel te nemen aan de ontwikkeling van nieuwe cursussen, lesboeken en leermiddelen.
63. Alle stelsels voor inspectie en toezicht dienen erop te zijn gericht de leerkrachten aan te moedigen en te helpen bij de vervulling van hun professionele taken en dienen zo te zijn dat de vrijheid, het initiatief en de verantwoordelijkheid van leerkrachten daardoor niet worden beknot.
64. (1) Wanneer de een of andere vorm van rechtstreekse beoordeling van de werkzaamheden van de leerkracht vereist is, dient deze beoordeling objectief te zijn en ter kennis van de leerkracht te worden gebracht.
(2) Leerkrachten dienen het recht van beroep te hebben tegen beoordelingen die zij onrechtvaardig achten.
65. Het dient leerkrachten vrij te staan gebruik te maken van door hen nuttig geachte technieken voor het beoordelen van de prestaties en vorderingen van leerlingen, maar waarbij erop dient te worden toegezien dat hieruit geen onbillijkheid ten opzichte van individuele leerlingen uit voortvloeit.
66. De autoriteiten dienen voldoende gewicht toe te kennen aan de aanbevelingen van leerkrachten omtrent de geschiktheid van individuele leerlingen voor cursussen en verschillende soorten vervolgonderwijs.
67. Al het mogelijke dient te worden gedaan ter bevordering van een nauwe samenwerking tussen leerkrachten en ouders in het belang van de leerlingen, doch leerkrachten dienen te worden beschermd tegen onbillijke of ongewettigde inmenging van ouders in aangelegenheden die in wezen tot de beroepsverantwoordelijkheid van de leerkracht behoren.
68. (1) Ouders die klachten hebben tegen een school of een leerkracht dient de gelegenheid te worden geboden deze in eerste instantie met het schoolhoofd en de betrokken leerkracht te bespreken. Klachten die daarna worden gericht tot een hogere autoriteit dienen schriftelijk te
(2) Het onderzoek van klachten dient zo te geschieden dat de leerkrachten een eerlijke mogelijkheid krijgen zich te verdedigen en geen bekendheid aan de procedures wordt gegeven.
69. Hoewel leerkrachten uiterste zorg dienen te betrachten om te verhinderen dat de leerlingen een ongeluk overkomt, dienen de werkgevers van leerkrachten hen te beschermen tegen het risico dat zij aansprakelijk worden gesteld voor schade in geval van letsel van leerlingen op school of bij schoolactiviteiten buiten de schoolgebouwen of het schoolterrein.
Verantwoordelijkheden van leerkrachten
70. In het besef dat de status van hun beroep in aanzienlijke mate afhangt van de leerkrachten zelf, dienen alle leerkrachten in hun totale beroepsuitoefening de hoogst mogelijke normen na te streven.
71. Beroepsnormen betreffende het functioneren van de leerkracht dienen in samenspraak met de organisaties van leerkrachten te worden omschreven en gehandhaafd.
72. Leerkrachten en organisaties van leerkrachten dienen te trachten volledig met de autoriteiten samen te werken, in het belang van de leerlingen, van het onderwijsstelsel en van de maatschappij in het algemeen.
73. De organisaties van leerkrachten dienen ethische of gedragscodes vast te stellen, aangezien deze codes in ruime mate bijdragen tot waarborging van het prestige van het beroep en de vervulling van beroepstaken conform de overeengekomen beginselen.
74. Leerkrachten dienen bereid te zijn hun bijdrage te leveren aan buitenschoolse activiteiten ten behoeve van leerlingen en volwassenen.
Verhoudingen tussen leerkrachten en het onderwijsstelsel in zijn geheel
75. Opdat de leerkrachten hun verantwoordelijkheden kunnen vervullen, dienen de autoriteiten erkende overlegprocedures met organisaties van leerkrachten op te stellen en regelmatig aan te wenden bij aangelegenheden zoals het onderwijsbeleid, de schoolorganisatie en nieuwe ontwikkelingen in het onderwijsstelsel.
76. Autoriteiten en leerkrachten dienen het belang in te zien van participatie van leerkrachten, via hun organisaties en op andere wijze, in maatregelen ter verbetering van de kwaliteit van het onderwijsstelsel, bij onderzoek op onderwijsgebied en bij de ontwikkeling en verspreiding van nieuwe verbeterde methoden.
77. De autoriteiten dienen de oprichting en het werk te vereenvoudigen van werkgroepen die, binnen een school of in een ruimer kader, de samenwerking van leerkrachten met hetzelfde vak moeten bevorderen en dienen daarbij rekening te houden met de meningen en voorstellen van zulke werkgroepen.
78. Het administratief en overige personeel dat voor bepaalde aspecten van het onderwijsstelsel verantwoordelijk is, dient te proberen goede betrekkingen met leerkrachten tot stand te brengen en deze benadering dient wederzijds te zijn.
Rechten van leerkrachten
79. In het belang van de persoonlijke ontwikkeling van de leerkracht, van het onderwijsstelsel en van de maatschappij als geheel dient participatie van leerkrachten in het maatschappelijk en openbaar leven te worden aangemoedigd.
80. Leerkrachten dienen vrij te zijn alle burgerrechten uit te oefenen die in het algemeen door burgers worden genoten en dienen in aanmerking te komen voor openbare ambten.
81. Indien de eisen van het openbare ambt zodanig zijn dat de leerkracht zijn onderwijstaken dient op te geven, dient hij in het beroep te worden behouden met het oog op zijn anciënniteit en pensioen en dient hij in zijn vroegere functie of een gelijkwaardige functie terug te kunnen keren nadat zijn openbare ambtstermijn is verstreken.
82. De salarissen en arbeidsvoorwaarden van leerkrachten dienen te worden vastgesteld door middel van onderhandelingen tussen de organisaties van leerkrachten en de werkgevers van leerkrachten.
83. Er dienen wettelijke of vrijwillige regelingen te worden opgesteld waarmee het recht van de leerkrachten om via hun organisaties met hun openbare of particuliere werkgevers te onderhandelen wordt gewaarborgd.
84. Er dienen passende gemeenschappelijke organen te worden opgericht ter behandeling en beslechting van geschillen tussen leerkrachten en hun werkgevers, die voortvloeien uit de arbeidsvoorwaarden. Indien de hiervoor vastgestelde middelen en procedures zijn uitgeput, of indien de onderhandelingen tussen de partijen zouden mislukken, dienen de organisaties van leerkrachten het recht te hebben dusdanige andere maatregelen te nemen als gewoonlijk voor andere organisaties bij de verdediging van hun wettige belangen beschikbaar zijn.
IX. Voorwaarden voor doeltreffend onderwijs en leren
85. Aangezien de leerkracht een waardevolle deskundige is, dient zijn werk zo te worden georganiseerd en gesteund dat verspilling van zijn tijd en energie wordt voorkomen.
Grootte van de klassen
86. De grootte van de klassen dient zodanig te zijn dat de leerkracht de leerlingen persoonlijke aandacht kan geven. Van tijd tot tijd kunnen voorzieningen worden getroffen voor onderricht aan een kleine groep of zelfs één persoon bijvoorbeeld bij leer- en opvoedingsmoeilijkheden en, bij gelegenheid, voor onderricht aan grote groepen met gebruikmaking van audiovisuele hulpmiddelen.
Hulpkrachten
87. Ten einde leerkrachten in staat te stellen zich op hun beroepstaken te concentreren, dienen scholen de beschikking te hebben over hulpkrachten die niet-onderwijzende taken verrichten.
Leermiddelen
88. (1) De autoriteiten dienen leerkrachten en leerlingen van moderne leermiddelen te voorzien. Deze dienen niet te worden beschouwd als een middel ter vervanging van de leerkracht, doch als een middel om de kwaliteit van het onderwijs te verbeteren en de voordelen van het onderwijs naar een groter aantal leerlingen uit te breiden.
(2) ) De autoriteiten dienen het onderzoek naar het gebruik van zulke leermiddelen te bevorderen en leerkrachten aan te moedigen actief aan dergelijk onderzoek deel te nemen.
Werktijden
89. De werktijden van leerkrachten per dag en per week dienen in overleg met de organisaties van leerkrachten te worden vastgesteld.
90. Bij de vaststelling van het aantal lesuren dient rekening te worden gehouden met alle factoren die van toepassing zijn op de werktaak van de leerkracht, zoals:
(a) het aantal leerlingen waarmee de leerkracht per dag en per week behoort te werken;
(b) de noodzaak tijd te laten voor voldoende planning en voorbereiding van lessen en het beoordelen van werk;
(c) het aantal verschillende lessen dat iedere dag moet worden gegeven;
(d) de tijd die van de leerkracht wordt gevergd voor deelname aan onderzoek, aan vakoverschrijdende of buitenschoolse activiteiten, aan toezichthoudende taken en aan het begeleiden van leerlingen;
(e) de wenselijkheid tijd te verkrijgen om als leerkracht verslag uit te brengen en met de ouders de vorderingen van leerlingen te bespreken.
91. De leerkrachten dient de nodige tijd te worden gegeven om deel te nemen aan bij- en nascholingsactiviteiten.
92. Deelname van leerkrachten aan buitenschoolse activiteiten dient geen overmatige belasting te vormen en mag de vervulling van de hoofdtaken van de leerkracht niet in de weg staan.
93. Van leerkrachten aan wie naast het klasse-onderricht bijzondere onderwijsverantwoordelijkheden zijn opgelegd, dient het normale aantal lesuren dienovereenkomstig te worden verminderd.
Betaalde jaarlijkse vakantie
94. Alle leerkrachten hebben recht op een behoorlijke jaarlijkse vakantie met behoud van salaris.
Studieverlof
95. (1) Leerkrachten dienen met tussenpozen studieverlof te worden gegeven met behoud van het gehele of een gedeelte van het salaris.
(2) De periode van studieverlof dient mee te tellen voor anciënniteit en pensioenopbouw.
(3) Aan leerkrachten in gebieden die ver van bevolkingscentra verwijderd liggen en als zodanig door de openbare autoriteiten zijn erkend, dient vaker studieverlof te worden gegeven.
Bijzonder verlof
96. Verlof toegekend in het kader van bilaterale en multilaterale culturele uitwisselingen dient als dienst te worden beschouwd.
97. Aan leerkrachten werkzaam bij projecten voor technische bijstand dient verlof te worden toegekend en hun anciënniteit, promotie- en pensioenrechten in hun thuisland dienen te worden gewaarborgd. Daarnaast dienen er bijzondere regelingen te worden getroffen om hun buitengewone uitgaven te dekken.
98. Ook buitenlandse gastleerkrachten dienen door hun thuisland verlof te worden toegekend en hun anciënniteit en pensioenrechten moeten worden gewaarborgd.
99. (1) Leerkrachten dienen van tijd tot tijd verlof met behoud van salaris te worden toegekend om hen in staat te stellen deel te nemen aan de activiteiten van hun organisaties.
(2) Leerkrachten dienen het recht te hebben een functie binnen hun organisaties te bekleden; in dat geval dienen hun rechten gelijk te zijn aan die van leerkrachten die een openbaar ambt bekleden.
100. Leerkrachten dienen verlof met behoud van salaris te worden toegekend om steekhoudende persoonlijke redenen, uit hoofde van regelingen die vóór de indiensttreding zijn vastgesteld.
Ziekteverlof en moederschapsverlof
101. (1) Leerkrachten dienen recht te hebben op ziekteverlof met behoud van salaris.
(2) Bij het vaststellen van het tijdvak waarover het volledige of gedeeltelijke salaris moet worden uitbetaald, dient rekening te worden gehouden met gevallen waarin het nodig is dat leerkrachten voor langere periodes van leerlingen worden geïsoleerd.
102. Uitvoering dient te worden gegeven aan de normen vastgesteld door de Internationale Arbeidsorganisatie op het gebied van de bescherming van het moederschap en met name het Verdrag betreffende de arbeid van vrouwen voor en na haar bevalling, 1919, en het Verdrag betreffende de bescherming van het moederschap (herzien), 1952, evenals aan de normen bedoeld in paragraaf 126 van deze Aanbeveling.
103. Vrouwelijke leerkrachten met kinderen dienen te worden aangemoedigd in dienst te blijven door maatregelen die hen, op hun verzoek, in staat stellen extra onbetaald verlof te nemen tot één jaar na de geboorte van het kind, zonder verlies van betrekking, waarbij alle uit het dienstverband voortvloeiende rechten volledig worden gewaarborgd.
Uitwisseling van leerkrachten
104. De autoriteiten dienen de waarde te erkennen van professionele en culturele uitwisseling tussen landen en van buitenlandse reizen van leerkrachten voor het onderwijs en de leerkrachten zelf; zij dienen te proberen dergelijke mogelijkheden uit te breiden en rekening te houden met de ervaringen die individuele leerkrachten in het buitenland hebben opgedaan.
105. Werving van voor dergelijke uitwisselingen in aanmerking komende personen dient te geschieden zonder te discrimineren, en de betrokken personen dienen niet geacht te worden een bepaalde politieke opvatting te vertegenwoordigen.
106. Leerkrachten die voor studie en werk in het buitenland reizen dienen voldoende faciliteiten te worden geboden en hun functie en status dienen adequaat te worden gewaarborgd.
107. Leerkrachten dienen te worden aangemoedigd de in het buitenland verworven onderwijservaring met andere beroepsgenoten te delen.
Schoolgebouwen
108. Schoolgebouwen dienen in hun algemene ontwerp veilig en aantrekkelijk alsmede functioneel van opzet te zijn; zij dienen geschikt te zijn voor doeltreffend onderwijs en voor gebruik bij buitenschoolse activiteiten en - met name op het platteland - als gemeenschapscentrum; zij dienen te worden gebouwd overeenkomstig vastgestelde gezondheidsvoorschriften en met het oog op duurzaamheid, aanpasbaarheid en gemakkelijk, goedkoop onderhoud.
109. De autoriteiten dienen erop toe te zien dat de schoolgebouwen goed worden onderhouden, zodat de gezondheid en veiligheid van leerlingen en leerkrachten op geen enkele wijze wordt bedreigd.
110. Bij het ontwerpen van nieuwe scholen dient een representatief oordeel van de leerkrachten te worden gehoord. Bij het bouwen van nieuwe of aanvullende accommodatie voor een bestaande school dient het personeel van de betrokken school te worden geraadpleegd.
Bijzondere regelingen voor leerkrachten op het platteland of in afgelegen gebieden
111. (1) Leerkrachten en hun gezinnen in ver van de bevolkingscentra gelegen gebieden, die als zodanig door de overheid zijn erkend, dienen behoorlijke huisvesting ter beschikking te worden gesteld, bij voorkeur kosteloos of tegen een gesubsidieerde huurprijs.
(2) In landen waar van leerkrachten wordt verwacht dat zij naast hun gewone onderwijstaken gemeenschapsactiviteiten bevorderen en aanmoedigen, dienen ontwikkelingsplannen en -programma's voorzieningen voor passende accommodatie van leerkrachten te bevatten.
112. (1) Bij aanstelling bij of overplaatsing naar scholen in afgelegen gebieden dienen leerkrachten verhuis- en reiskosten voor zichzelf en hun gezin te worden betaald.
(2) Leerkrachten in dergelijke gebieden dienen, waar nodig, bijzondere reisfaciliteiten te krijgen om ze in staat te stellen hun beroepsniveau op peil te houden.
(3) Leerkrachten die naar afgelegen gebieden zijn overgeplaatst, dienen als aanmoediging eenmaal per jaar wanneer zij met verlof gaan de reiskosten van hun werkplaats naar hun oorspronkelijke woonplaats vergoed te krijgen.
113. Wanneer leerkrachten hun werk onder bijzonder moeilijke omstandigheden moeten doen, dienen zij schadeloos te worden gesteld door betaling van bijzondere ontberingstoeslagen, die dienen te worden meegerekend bij het vaststellen van de pensioengrondslag.
X. Salarissen van leerkrachten
114. Bij de verschillende factoren die de status van leerkrachten beïnvloeden dient er bijzonder belang te worden gehecht aan het salaris, aangezien in de huidige wereldsituatie andere factoren, zoals hun positie in de maatschappij of de status die hun is toegekend, alsmede de mate waarin het belang van hun functie wordt gewaardeerd, zoals dit ook het geval is bij andere vergelijkbare beroepen, sterk afhankelijk zijn van hun economische positie.
115. De salarissen van leerkrachten dienen:
(a) een weerspiegeling te zijn van het belang van het onderwijs voor de maatschappij en daarmee het belang van leerkrachten en van de vele uiteenlopende verantwoordelijkheden die hun bij hun indiensttreding worden opgelegd;
(b) zich gunstig te verhouden tot salarissen betaald in andere beroepen, waarvoor soortgelijke of gelijkwaardige bekwaamheden zijn vereist;
(c) leerkrachten de middelen te verschaffen om een redelijke levensstandaard te verzekeren voor zichzelf en hun gezin en tevens te investeren in verdere opleiding of in de beoefening van culturele activiteiten, waardoor hun beroepskwalificaties verbeterd worden;
(d) rekening te houden met het feit dat voor bepaalde functies hogere kwalificaties en meer ervaring vereist zijn en dat hieraan meer verantwoordelijkheden zijn verbonden.
116. Leerkrachten dienen te worden betaald op basis van salarisschalen die zijn vastgesteld in overleg met de organisaties van leerkrachten. Onder geen beding mogen bevoegde leerkrachten tijdens een proeftijd of een tijdelijk dienstverband volgens een lagere salarisschaal worden betaald dan die voor leerkrachten met een vaste aanstelling van toepassing is.
117. De salarisstructuur dient zo te worden opgebouwd dat er geen aanleiding is tot onbillijkheden of onregelmatigheden die kunnen leiden tot wrijving tussen verschillende groepen leerkrachten.
118. Wanneer er een maximum aantal lesuren is vastgesteld, dient een leerkracht wiens normale rooster het gewone maximum overschrijdt een aanvullende beloning volgens een goedgekeurde schaal te ontvangen.
119. Verschillen in salaris dienen te worden gebaseerd op objectieve criteria, zoals het kwalificatieniveau, de jaren ervaring of de mate van verantwoordelijkheid, doch de verhouding tussen het laagste en het hoogste salaris dient redelijk te zijn.
120. Ten aanzien leerkrachten die les in technische en professionele vakken geven maar geen universitaire graad hebben, dient bij de indeling in een basissalarisschaal de waarde van zijn praktische opleiding en ervaring in aanmerking te worden genomen.
121. De salarissen van leerkrachten dienen op jaarbasis te worden berekend.
122. (1) Er dient te worden voorzien in een vooruitgang in rang door middel van met regelmatige, bij voorkeur met jaarlijkse tussenpozen, toegekende salarisverhogingen.
(2) De voortgang van het minimum naar het maximum van de basissalarisschaal dient zich niet uit te spreiden over een periode van langer dan 10 tot 15 jaar.
(3) Leerkrachten dienen salarisverhogingen voor tijdens een proefperiode of tijdelijke aanstelling verrichte werkzaamheden te worden toegekend.
123. (1) De salarisschalen voor leerkrachten dienen periodiek te worden herzien om rekening te houden met factoren zoals een stijging in de kosten van het levensonderhoud, verhoogde productiviteit die leidt tot een hogere levensstandaard in het land, of een algemene stijgende tendens in het loon- of salarispeil.
(2) Wanneer er een systeem voor salarisaanpassingen met een automatische indexering voor de kosten van levensonderhoud is aangenomen, dient de keuze van de index in samenwerking met de organisaties van leerkrachten te worden bepaald en dient een eventueel toegekende duurtetoeslag te worden beschouwd als een integraal onderdeel van de inkomsten die in aanmerking worden genomen voor de berekening van het pensioen.
124. Er dient geen stelsel voor prestatiebeoordeling ten behoeve van de bepaling van het salaris te worden ingevoerd of toegepast, zonder voorafgaand overleg hierover met en goedkeuring daarvan door de betrokken organisaties van leerkrachten.
XI. Sociale zekerheid
Algemene bepalingen
125. Alle leerkrachten dienen, ongeacht het soort school waar zij werkzaam zijn, dezelfde of een gelijkwaardige sociale zekerheid te genieten. Deze bescherming dient te worden uitgebreid tot proef- of opleidingsperioden voor personen die geregeld als leerkrachten werkzaam zijn.
126. (1) Leerkrachten dienen te worden beschermd door regelingen op het gebied van sociale zekerheid ten aanzien van alle onvoorziene omstandigheden vervat in het Verdrag betreffende de minimumnormen van sociale zekerheid, 1952 van de Internationale Arbeidsorganisatie, nl. door maatregelen betreffende de verzorging bij ziekte, uitkering bij ziekte, werkloosheidsuitkering, ouderdomsuitkering, uitkering voor bedrijfsongevallen, gezinstoelage, moederschapstoelage, uitkering bij invaliditeit en uitkering aan nabestaanden.
(2) De voor leerkrachten voorziene normen van sociale zekerheid dienen ten minste even gunstig te zijn als die bepaald in de desbetreffende rechtsakten van de Internationale Arbeidsorganisatie en in het bijzonder in het Verdrag betreffende de minimumnormen van sociale zekerheid, 1952.
(3) De uitkeringen van de sociale zekerheid voor leerkrachten dienen rechtens te worden toegekend.
127. Bij de bescherming van leerkrachten op het gebied van de sociale zekerheid dient rekening te worden gehouden met hun bijzondere arbeidsvoorwaarden, zoals aangegeven in de paragrafen 128-140.
Medische verzorging
128. In gebieden waar een tekort is aan medische voorzieningen dienen aan leerkrachten de reiskosten te worden betaald die nodig zijn om passende medische verzorging te verkrijgen.
Uitkeringen bij ziekte
129. (1) Uitkeringen bij ziekte dienen te worden toegekend over elk tijdvak van arbeidsongeschiktheid waardoor de inkomsten worden opgeschort.
(2) In ieder geval van opschorting van inkomsten dient de uitkering vanaf de eerste dag te worden betaald.
(3) Wanneer de duur van de uitkering bij ziekte is beperkt tot een vastgestelde periode, dienen voorzieningen te worden getroffen voor verlenging in gevallen waarin het noodzakelijk is dat de leerkrachten van leerlingen worden geïsoleerd.
Uitkering bij arbeidsongevallen
130. Leerkrachten dienen te worden beschermd tegen de gevolgen van letsel opgelopen niet alleen tijdens het lesgeven op school, doch ook wanneer zij zich bezighouden met schoolactiviteiten buiten het schoolgebouw of schoolterrein.
131. Bepaalde infectieziekten die veel voorkomen bij kinderen dienen als beroepsziekten te worden beschouwd, wanneer zij worden opgelopen door leerkrachten die daaraan zijn blootgesteld door hun contact met leerlingen.
Ouderdomsuitkeringen
132. De pensioenrechten die een leerkracht heeft verworven bij een onderwijsautoriteit in een land dienen overdraagbaar te zijn wanneer de leerkracht overgaat in dienst van een andere onderwijsautoriteit in dat land.
133. Met inachtneming van de nationale voorschriften dienen leerkrachten, die in geval van een officieel erkend tekort aan leerkrachten in dienst blijven nadat zij recht op pensioen hebben verworven, hetzij bevoordeeld te worden bij de berekening van het pensioen voor de bijkomende dienstjaren, hetzij een aanvullend pensioen te kunnen verwerven door tussenkomst van een hiervoor in aanmerking komend orgaan.
134. Ouderdomsuitkeringen dienen zodanig te zijn gebaseerd op het laatstgenoten inkomen dat de leerkracht een passende levensstandaard kan blijven onderhouden.
Invaliditeitsuitkeringen
135. Invaliditeitsuitkeringen dienen te worden betaald aan leerkrachten die gedwongen zijn het lesgeven te staken wegens een lichamelijke of geestelijke beperking. Er dienen voorzieningen te worden getroffen voor de toekenning van een pensioen wanneer deze mogelijkheid niet wordt gedekt door een verlengde ziekte-uitkering of op andere wijze.
136. Wanneer de beperking slechts gedeeltelijk is in die zin dat de leerkracht een gedeelte van de tijd kan lesgeven, dient een gedeeltelijke invaliditeitsuitkering te worden betaald.
137. (1) De invaliditeitsuitkering dient zodanig te zijn gebaseerd op het laatstgenoten inkomen dat de leerkracht een behoorlijke levensstandaard kan blijven onderhouden.
(2) Er dienen voorzieningen te worden getroffen voor medische verzorging en verwante uitkeringen ten einde de gezondheid van arbeidsongeschikte leerkrachten te herstellen of, waar zulks niet mogelijk is, te verbeteren, evenals voor revalidatiecentra die erop zijn gericht arbeidsongeschikte leerkrachten, waar mogelijk, voor te bereiden op de hervatting van hun vroegere werkzaamheden.
Uitkeringen aan nabestaanden
138. De voorwaarden voor het in aanmerking komen voor de nabestaandenuitkering en het bedrag van een dergelijke uitkering dienen zodanig te zijn dat de nabestaanden daardoor in staat worden gesteld een behoorlijke levensstandaard te onderhouden en het welzijn en de opleiding van ten laste komende overlevende kinderen verzekerd zijn.
Middelen om in sociale zekerheid voor leerkrachten te voorzien
139. (1) Bescherming van leerkrachten op het gebied van de sociale zekerheid dient zoveel mogelijk te worden gewaarborgd via een algemene regeling die al naargelang van toepassing is op personen die in de openbare sector of in de particuliere sector werkzaam zijn.
(2) Wanneer er geen algemene regeling voor één of meer van de te dekken onvoorziene omstandigheden bestaat, dienen bijzondere al dan niet bij de wet voorgeschreven regelingen te worden getroffen.
(3) Wanneer het niveau van de uitkeringen krachtens een algemene regeling lager is dan het in deze Aanbeveling vastgestelde niveau, dient het door middel van aanvullende regelingen tot het aanbevolen niveau te worden opgetrokken.
140. De mogelijkheid dient te worden overwogen vertegenwoordigers van de organisaties van leerkrachten bij het beheer van de bijzondere en aanvullende regelingen te betrekken, met inbegrip van de belegging van hun fondsen.
XII. Het tekort aan leerkrachten
141. (1) Het leidende beginsel moet zijn dat alle serieuze problemen betreffende aanbod dienen te worden aangepakt met maatregelen die als uitzonderlijk worden erkend, die op geen enkele wijze afbreuk doen aan reeds vaststaande of vast te stellen beroepsnormen of deze bedreigen en die voor de leerlingen het verlies aan onderwijs tot een minimum beperken.
(2) Erkennend dat bepaalde noodoplossingen die verband houden met het tekort aan leerkrachten, zoals veel te grote klassen en de onredelijke uitbreiding van lesuren, onverenigbaar zijn met de doelstellingen van het onderwijs en nadelig zijn voor de leerlingen, dienen de bevoegde autoriteiten de nodige maatregelen te nemen om deze noodoplossingen overbodig te maken en ze niet meer toe te passen.
142. In ontwikkelingslanden, waar het met het oog op een gebrek aan aanbod nodig kan zijn korte, intensieve noodopleidingen voor leerkrachten op te zetten, dient een volledig professioneel en breed programma beschikbaar te zijn om een korps van deskundig opgeleide leerkrachten te vormen, die bevoegd zijn het onderwijsapparaat te leiden en te sturen.
143. (1) Studenten die tot de korte noodopleidingen worden toegelaten, dienen te worden geselecteerd aan de hand van de normen die voor toelating tot de gewone beroepsopleiding gelden, of zelfs hogere normen, om ervoor zorg te dragen dat zij in staat zijn vervolgens aan de eisen van het volledige opleidingsprogramma te voldoen.
Regelingen en bijzondere faciliteiten, waaronder extra studieverlof met volledig behoud van salaris, dienen deze studenten in staat te stellen hun bevoegdheden in diensttijd te voltooien.
144. (1) Voor zover mogelijk, dient onbevoegd personeel te werken onder nauwlettend toezicht en onder de leiding van volledig bevoegde leerkrachten.
(2) Als voorwaarde voor voortzetting van het dienstverband dient van dergelijke personen te worden geëist dat zij hun bevoegdheid verwerven of voltooien.
145. De autoriteiten dienen te erkennen dat verbetering van de maatschappelijke en economische status van leerkrachten, hun levens- en arbeidsomstandigheden, hun arbeidsvoorwaarden en hun loopbaanvooruitzichten het beste middel zijn om bestaande tekorten aan bevoegde en ervaren leerkrachten te overwinnen en om aanzienlijke aantallen volledig bevoegde personen aan te trekken tot en te behouden voor het onderwijs.
XIII. Slotbepaling
146. Waar leerkrachten een status genieten die in bepaalde opzichten gunstiger is dan die waarin deze Aanbeveling voorziet, dienen de hierin genoemde voorwaarden niet te worden gebruikt om de reeds toegekende status te verlagen.
Het voorgaande is de oorspronkelijke tekst van de Aanbeveling zoals aangenomen door de Bijzondere Intergouvernementele Conferentie inzake de status van leerkrachten, die op 5 oktober 1966 in Parijs plaatsvond en gesloten is verklaard.
IN VERTROUWEN HIEROP hebben wij op deze vijfde dag van oktober 1966 onze handtekeningen geplaatst.
De Voorzitter van de Bijzondere Intergouvernementele Conferentie inzake de status van leerkrachten
De Directeur-Generaal van de Organisatie van de Verenigde Naties voor Onderwijs, Wetenschappen en Cultuur (UNESCO)